Relatietheorie
De Relatietheorie beschrijft de principes en wetmatigheden achter de werking van (eco)systemen. De relaties tussen ruimte en tijd zijn daarin cruciaal. De ecoloog dr. Chris Van leeuwen (1920-2005) ontwikkelde deze theorie in de jaren vijftig tot tachtig en doceerde aan de TU Delft.
Grondregels
De centrale stelling van de theorie is dat hoge waarden van temporele variatie (=dynamiek) leiden tot lage waarden van ruimtelijke variatie (= verscheidenheid). Veel dynamiek leidt tot weinig verscheidenheid. In een waddengebied is de dynamiek van de zee zo hoog, dat geen complexe ecosystemen ontstaan. In een tropisch regenwoud is de dynamiek laag en de verscheidenheid hoog. Omgekeerd is het ook het geval: weinig variatie in de ruimte leidt tot meer dynamiek. Je zou ook kunnen zeggen: 'variatie dempt dynamiek'. Het simpelste voorbeeld is de verkeersdrempel.
Toch is de tijdsfactor is dominant over ruimtefactor. Dynamiek zal dus gemakkelijker de ruimtelijke verscheidenheid bepalen dan andersom. Het is moeilijker om naar een meer complexe en stabiele situatie te komen. Dat is de weg van het leven en van de evolutie: de moeilijke weg, tegen de voortdurende neiging tot afbraak en nivellering in. Maar ook is de ontwikkeling van steden en landschappen is dit de actuele opgave waarvoor we staan: ondanks de hoge en toenemende dynamiek in de samenleving willen we toch zorgen voor een grote ruimtelijke verscheidenheid.
Het complement van deze stelling is dat lage waarden van dynamiek leiden tot hoge waarden van ruimtelijke variatie. En andersom: veel verscheidenheid vraagt om weinig dynamiek. In een concertzaal moet het stil zijn om de muziek te horen. Hoe ingewikkelder de muziek, hoe stiller het moet zijn om die tonen-variatie te beleven. Voor klassieke muziek luistert dit nauwer dan voor popmuziek. Ook hier is de temporele variatie meer bepalend dan de ruimtelijke. In een disco mag je gillen, het moet zelfs om verstaanbaar te zijn. Onder rustige omstandigheden komt hoge diversiteit tot stand. Maar omgekeerd leidt grote ruimtelijke diversiteit niet zo gemakkelijk tot rustige situatie. Een regenwoud kan wel tot sterk gesloten kringlopen leiden, maar is zeer kwetsbaar voor sterke dynamiek van buiten.
Hier komt de systeemtheorie om de hoek kijken. Die ligt als basis onder de relatietheorie. Een (eco)systeem heeft zowel interne als externe relaties. Welke dat zijn hangt samen met de te kiezen definitie van de systeemgrenzen. Ook de informatietheorie is een drager van Van Leeuwens relatietheorie. Variatie leidt tot informatie wanneer daarin een bepaald (herkenbaar) patroon of samenhang (structuur) zit. Zonder dat is sprake van ruis.
Toepasbaarheid in de ruimtelijke ordening
'Niets is zo praktisch als een goede theorie' zei Kurt Lewin. De grondregels van de relatietheorie zijn algemeen toepasbaar en geven houvast bij de analyse van zeer complexe ruimtelijke vraagstukken. Een voorbeeld is steeds terugkomende vraag of en hoe verschillende vormen van ruimtegebruik, met een zeer verschillende dynamiek, ruimtelijk gecombineerd kunnen worden? (zie ook: Scheiding en verweving). Of het nu gaat om landschapsbeleving en intensieve landbouw, om gasboring en waddennatuur of om auto/vliegtuiglawaai en wonen. Steeds is deze vraag aan actueel.
Ook bij het vormgeven van overgangssituaties tussen ruimten met verschillend karakter heeft de Relatietheorie praktische betekenis voor de ruimtelijke ordening bij. van Leeuwen onderscheidt verschillende grenstypen: scherpe dan wel vage grenzen. Scherpe grenzen zijn vaak verbonden aan dynamische situaties, zoals voortgaande verstedelijking, ontginning en 'wilde' natuur. Vage grenzen ('gradiënten') hebben een meer stabiel karakter en tonen een grote variatie aan natuurlijke of culturele verschijningsvormen. Door dergelijke gradiënten te herkennen en te koesteren kunnen we de ruimte gevarieerder maken en de ruimtelijke kwaliteit versterken. In de zogenaamde 'gradiëntenkaart' in de Tweede Nota over de ruimtelijke ordening (1966) heeft van Leeuwen voor het natuurlijk milieu daartoe een belangrijke basiskaart getekend. (zie: Gradiënten)